Welke FSW’ers komen het meest in het ‘nieuws’? SoFa stelde een top 10 samen en sprak met ‘mediatoppers’ Ko Colijn, Ruut Veenhoven, Rinus van Schendelen en Iliass El Hadioui over hoe contacten met de pers verlopen en over het belang van media-aandacht. “Het is onze plicht de media te woord te staan.”

Abbottabad, Pakistan. Een team van Navy SEALs schiet een kogel door het hoofd van Osama bin Laden. ’s Werelds meest gezochte terrorist is uitgeschakeld. Een paar uur later gaat thuis bij Ko Colijn in Leiden de telefoon. Kwart over 5 ’s nachts. De NOS. Of hij over een uur live in de uitzending kan zijn.
Met zekere regelmaat worden wetenschappers van de FSW gevraagd om het nieuws te duiden. SoFa heeft aan de hand van krantenarchief LexisNexis berekend wie het meest met naam en toenaam in de krant komt (zie toelichting onderaan). Wat vooral opvalt: het zijn allemaal mannen.

Met stip bovenaan de lijst staat Ko Colijn. Dat is gemakkelijk te verklaren. Hij heeft als defensiespecialist immers een belangrijk en veelgevraagd expertisegebied. Zegt hij ook zelf: “Veiligheid ligt op het moment van breaking news altijd goed in de markt. Misschien meer dan onderwerpen waar andere collega’s mee bezig zijn.” Bovendien is Colijn al sinds 1978 ook zelf werkzaam als journalist. Hij schrijft wekelijks een column in Vrij Nederland. Hij kent de wijze van handelen. Belt ook wel eens tips door. “Omdat er soms dingen zijn die vergeten dreigen te worden, door een aswolk of tsunami bijvoorbeeld.”

Spannend
Colijn vindt het zijn plicht om de journalistiek te woord te staan. “Als je een semi-publieke instelling bent, kun je niet zomaar zeggen: bel maar een ander.” Maar het contact met de pers is ook heel leuk, vertelt hij enthousiast. Ten tijde van de WikiLeaks-cables mocht Colijn in de speciaal opgezette ‘war room’ van de NOS – die de geheime documenten direct via Julian Assange bemachtigd had – het onderzoek regisseren. “Van zo’n nieuwsvloer gaat m’n journalistenbloed altijd harder stromen. Het is gewoon spannend en heeft misschien iets jongensboekachtig.” Bovendien houdt het contact met de media hem scherp. “Het dwingt je de zaken bij te houden.” Maar hij kickt niet op de persoonlijke belangstelling. “Daar doe ik het niet voor.”

Kakelprogramma
Dat het niet voor ijdelheid of eigen gewin is, zegt ook Rinus van Schendelen, die op de tweede plaats in de lijst staat. “De fles wijn die je soms krijgt, is nogal zurig.” Maar er zijn wel vele andere voordelen. Van Schendelen: “Voor mijn politicologische vakbeoefening relevante doelgroepen in bedrijfsleven en overheid zetten de deur makkelijker open voor iemand ‘die van zich laat horen’. En zo hoor ik omgekeerd ook nog eens wat extra.”
Maar Van Schendelen werkt niet zomaar aan ieder verzoek mee. Zeker een kwart van zijn verzoeken wijst hij af. “Dat doe ik dan uit onvrede met bijvoorbeeld het onderwerp (de hype van de dag), de rubriek (kakelprogramma), het tijdstip (heel vroeg of laat) of het medium zelf.” Dat laatste kan gebeuren als een journalist zich eerder niet aan een afspraak heeft gehouden of hem gebruikt voor tendentieuze berichtgeving.

Popie Jopie
Als wetenschapper moet je kritisch zijn welke media je wel en niet te woord staat, zegt ook Ruut Veenhoven, door de media in de loop der jaren gedoopt tot ‘geluksprofessor’. Zo heeft hij spijt van zijn bijdrages in het RTL-programma ‘Lief en Leed’ uit de jaren ’90. “Veel te popie Jopie”, blikt hij terug. “Je moet oppassen dat je onderwerp niet als stukje vermaak wordt gebruik. Dan geef je impliciet aan dat je gebied kul is. Wat dat betreft zit je als wetenschapper beter bij de geschreven pers. Dat heb je nog enigszins in de hand.”

Tijdelijk persstop
Al kan het daar ook mis gaan. Heeft promovendus Iliass El Hadioui, de jongste op de lijst, al een paar keer ondervonden. “Soms wordt de nuance en onderbouwing volledig uit je verhaal gehaald. Dan lijkt het opeens of je onjuiste dingen zegt.” Daarom willen de meeste wetenschappers hun bijdrage voor publicatie eerst lezen.
Ook El Hadioui vindt het zijn morele plicht om de pers te woord te staan. Om zo het publieke debat te stimuleren. Helemaal als iemand maatschappelijke vraagstukken bestudeert. “Ik wil juist als socioloog wetenschappelijke kennis overdragen aan de maatschappij. Anders had ik net zo goed econometrie kunnen studeren.”
Hij betreurt het dat de faculteit mediaoptredens niet of nauwelijks meeweegt in de beoordelingsgesprekken. Een gemiste kans in vele opzichten, aldus de promovendus. De pers te woord staan, kost overigens veel tijd. El Hadioui heeft daarom een tijdelijke persstop ingelast. Hij wil geen vertraging van z’n proefschrift meer oplopen.

Veenhoven, gemiddeld een halve dag per week kwijt aan contacten met de pers, is nog stelliger in zijn oordeel over het faculteitsbeleid. ‘Dom’ noemt hij het. “Een van de doelen van wetenschap is juist om burgers te informeren over hoe de wereld in elkaar zit. Dat staat ook zo in de wet. De burger wil ook wat zien voor zijn belastinggeld. De focus ligt nu vooral op internationale wetenschappelijke publicaties. Maar burgers lezen de American Journal niet. En beleidsmakers evenmin,” zegt Veenhoven. “Die lezen de krant.”

De top 10

1. Ko Colijn
2. Rinus van Schendelen
3. Ruut Veenhoven
4. Godfried Engbersen
5. Jan Rotmans
6. Han Entzinger
7. Iliass El Hadioui
8. Erik Snel
9. Dick Houtman
10. Willem Schinkel

De top 10 is tot stand gekomen door de namen van wetenschappers verbonden aan de FSW op te zoeken in het archief van LexisNexis. Er is gezocht in alle Nederlandse kranten – regionaal en landelijk – tussen 1 september 2010 en 14 juni 2011. Columns zijn niet meegeteld. Het is moeilijk om precies te meten hoe vaak de FSW’ers de pers te woord staan. Sommige kranten ontbreken in LexisNexis. Bovendien valt de inhoud van televisie- en radioprogramma’s nergens te doorzoeken. Regelmatig worden FSW’ers ook gebruikt om achtergrondinformatie te verschaffen, zonder dat zij in het stuk genoemd worden. Volgens Rinus van Schendelen betreft dit de helft van zijn persaanvragen. De lijst is met hulp van en in overeenstemming met de afdeling persvoorlichting van FSW samengesteld.

Oorspronkelijk gepubliceerd in SoFa [editie 19 – juni 2011]
http://www.eur.nl/fsw/sofa/archief/sofaezine19/hoofdartikel